Broad Leaved Horn Wrack

Het eerste jaar vormt zich een éénlagige korst op het substraat. Het tweede jaar begint de groei van tweelagige opgerichte bladen. Groei van maart tot september. De winterrust veroorzaakt groeilijnen op de bladeren. Twaalf jaar oude kolonies werden gemeld. De kolonie vormt een flexibel wierachtig bosje tot 20 cm hoog, typisch bladachtig en eindigend in afgeronde lobben. Licht grijsbruin, indien vers met citroengeur. Zoïden van de tweelagige bladen zijn tongvormig. 4 tot 5 korte dikke distale stekels, versmald aan de basis en knotsvormig. Avicularia half zo groot als een zoïde; proximaal deel driehoekig, met frontaal membraan, distaal deel halfcirkelvormig en opgericht met kapachtig rostrum en een sterk gechitiniseerde mandibel. Broedkamers in dode kolonies verzonken in de distale zoïde, in levende kolonies als een onopvallende, halvemaanvormige kap distaal van de ouderzoïde, zijn opening gescheiden van de zoïdenopening, distaal van het operculum. Zoïden van de éénlagige korst lijken vrij goed op Conopeum reticulum, zonder kenozoïden en met twee flinke distale stekels die langer zijn dan bij M. membranacea. Polypide met 13-14 tentakels. Op schrale verstoorde bodems vormen ze een rijke microhabitat met Bugula flabellata, Scrupocellaria reptans en Crisia eburnea als dominante epizoïten (Stebbing, 1971a). Stebbing (1971b) noemt 25 mosdiersoorten die op Flustra foliacea gevonden zijn.

western slope of Newfoundland, including the southern part of the Strait of Belle Isle but excluding the upper 50m in the area southwest of Newfoundland

Sublitoraal en meestal op ruwe bodems met sterke stroming. Uit het talrijke materiaal bewaard in het KBIN blijkt dat deze soort in het begin van de 20e eeuw heel algemeen voorkwam op de Vlaamse Banken, maar tijdens een campagne in juni 2005 werd geen enkele kolonie meer aangetroffen op de Hinderbanken (De Blauwe et al., 2006). Een jonge kolonie op een steen werd voor Zeebrugge opgevist in juli 2001. Losse opgerichte koloniedelen spoelden vaak aan na stormen, zij waren het substraat voor een tiental andere mosdiersoorten (Loppens, 1906). Flustra foliacea spoelt steeds minder vaak aan op het strand, een sterke achteruitgang werd al gemeld in Lacourt (1978): ‘was talrijk langs de gehele Nederlandse kust, schijnt niet veel meer voor te komen’.

infralittoral of the Gulf and estuary